Herintreder in de Singlehanded

Voor het eerst solo in een kajuitcat over IJsselmeer en Wad


Singlehanded had ik al vier keer eerder gevaren, toen in een Albin Vega. Sinds twee jaar hebben we nieuwe boot; een kajuitcatamaran (Woods Sagitta, 30ft).

Waar de Vega voelde als een handschoen, voelt de Sagitta nog als een wijde laars. Soms kan dat erg comfortabel zijn, maar het kan je ook danig in de weg zitten. Voor een belangrijk deel zit dat erin dat je niet meer kunt vertrouwen op je oude zeilgevoel. De helling, die voor een monohullvaarder veel informatie geeft, ben je immers kwijt. (En als je ‘m wel voelt heb je een serieus probleem.) Een vlaag voel je niet aan die helling, maar aan acceleratie of een ander getal op het log. De instrumenten zijn dan ook een stuk belangrijker geworden; ik zou de windmeter bijvoorbeeld niet meer willen missen, terwijl die op de Vega vooral een leuk gadget was.

Eerder had ik al ervaren dat de Singlehanded een crash-cursus ‘leer je boot kennen’ is, en inmiddels had ik al zoveel vertrouwen in de Sagitta gekregen dat ik het wel aandurfde. Tegelijk werd ik naar de startdatum steeds zenuwachtiger, en was ik blij dat er geen windkracht 7 of hoger werd verwacht (die in de Singlehanded niet ongewoon zijn).  

 

Dag 1, zaterdag 20 oktober, begint echter wel met het andere uiterste. Vrijwel geen wind, uit het noordwesten. Er ligt een hogedrukgebied stevig geparkeerd boven midden-Nederland. Volgens de gribfiles valt er in het noorden wel meer wind te verwachten dan in het zuiden. Dus ondanks de ongunstige verwachtingen qua windrichting (startend met NW, later in de tocht naar ZO) toch naar het noorden. Kruisen op de cat gaat eigenlijk helemaal niet slecht, en ik krijg zo ook de kans om eens goed uit te vlassen waar nu de meest optimale kruishoek ligt.

Voorlopig is zaterdag volkomen blak. Ik besluit om met daglicht naar Urk te varen en daar de eerste verplichte 8 uur rust te nemen. Het is zonde om de uren met gemiddeld 1.5 knoop weg te zien tikken, en vervolgens met meer wind te gaan slapen. Om 18.30 laat ik het anker vallen voor de haven.

 

Zondag sta ik al om 04.00 op, om voldoende mijlen te kunnen maken. In eerdere versies lag ik nu al in Den Oever, of Harlingen, of had ik Pampus al rondgevaren en was in Enkhuizen.

Eerst nog even het anker op. Na het grootzeil gehesen te hebben haal ik zo enthousiast de ketting binnen dat ik niet goed oplet hoe de boot volvalt. Dat gaat over stuurboord richting kant, en daar was ik niet te ver vandaan gaan liggen. Snel de fok omhoog; op alleen grootzeil is de boot bijna niet aan het zeilen te krijgen. Helaas, er is te weinig ruimte om vaart voor een overstag te maken, dus ik noteer de eerste motorseconde. Na deze slechte start vaar ik met de bibbers in de benen de inktzwarte nacht in. 4Bf kan dan opeens veel wind lijken.

 

Niet veel later komt één van de mooiste stukken van de tocht; een sterrenhemel die ik nog niet eerder in Nederland had gezien. In de gordel van het sterrenbeeld Orion blijken bijvoorbeeld niet enkele sterren te zitten, maar hele sterrenwolken. Voor de rest is er alleen het geknipper van boeien.

Dit is wel het soort momenten die de Singlehanded bijzonder maken. Niet alleen de stress die je jezelf oplegt (waarbij men zich dan pleegt ‘tegen te komen’) maar ook de schoonheid van wereld, wind en water, en van wat zich daarin zoal bevindt. Misschien dragen de bizarre tijden waarop je aan het varen bent wel bij aan dit gevoel overigens.

 

Hoewel de dag nog veelbelovend begon, met  4Bf uit WNW, neemt de wind af en ruimt naar NO. Pas om een uur of drie ’s middags ben ik bij de sluis in Kornwerderzand; een gemiddelde van 3 knoop (toch al weer dubbel zo hard als gisteren). In het meest optimistische scenario heb je in de Singlehanded 62 uur beschikbaar om te zeilen, en de afstand is – direct gemeten – grofweg 180 mijl. Met deze snelheden dus niet rond te varen.

Als ik na een verregende tocht kruisen over de Boontjes om zes uur eindelijk in Harlingen aanleg, heb ik daarom een zeker gevoel van urgentie om door te zeilen naar de Meep. Ondanks de wind, die even volledig is weggevallen. En ondanks de angst voor het kruisen in het donker in ondiep vaarwater met onverlichte tonnen. Door nu in de Meep te ankeren, kan ik de acht uur rust combineren met de twee uur verplichte ankertijd. Scheelt weer twee uur!

 

Ook dit tochtje blijkt later een hoogtepunt. Er steekt weer een beetje wind op, de maan komt er bij, en in serene stilte zeilen we over het wad. Zo stil dat je je vanzelf zachtjes over de boot beweegt. De stemmen van een boot die ik langzaam oploop zijn op een mijl te horen. En dat alles in het donker.

 

Bij de West-Meep is het weer kruisen. De wind is inmiddels naar O geruimd, en gaat later nog verder richting ZO. Gelukkig kan ik mezelf zien varen op de electronische kaart, zodat ik een redelijk idee heb wanneer de onverlichte tonnen voorbij kunnen komen. Toch blijft het spannend, en houdt ik één oog strak op de dieptemeter, een ander op de kaart, en twee op wind, water en boeien buiten. Bij de ZuidMeep 17 laat ik het anker vallen in 2 meter diep water, vlak achter de drooggevallen plaat. Als het hoogwater wordt zal het wel gaan hobbelen met ZO4-5, maar voorlopig lig ik prachtig en vlak. Uit de buurt van de plaat komt luid geplons; vissen? zeehonden?

Het is middernacht, en ik heb eindelijk tijd om eens wat te eten…

 

Om 7.30 gaat de wekker weer af. Bij het eerste ochtendlicht blijken er drie ankerliggers bij gekomen te zijn. Er staat ZO 5 en het is stervenskoud. Collega’s in Harlingen hadden de rijp op het dek staan.

Tijdens het ankerop gaan creëer ik weer een leermoment voor mezelf. Ik wil eerst een stukje ankerlijn inhalen, om als het grootzeil staat snel ankerop te kunnen zijn. Het binnenhalen van de lijn valt niet mee, tegen de wind en een knoop stroom. Ik loop volledig leeg op de 15 meter lijn. Eindelijk zit de ketting om de lier, en loop ik naar achteren om het grootzeil te hijsen. Zal ik een rif zetten? Het anker kiest voor mij door uit te breken. Ik drijf met een knoop richting collega, en snel naar voren om de ketting en het anker binnen te draaien. Zonder boot eraan gaat dat erg snel. Vervolgens komt de klus van het niet-in-de-wind hijsen van het grootzeil. Stukje hijsen, stukje zeilen en oploeven tot in de wind (min of meer), stukje hijsen, … en dat 11 meter lang.Gelukkig is de NOM 17, de boei die we moeten ronden, goed bezeild.

En daarna stuiven we met een knoop of 9-10 richting Terschelling. Op de Slenk kom ik de kruisende schepen tegen die op Terschelling hebben overnacht.

 

Bij de haven van Terschelling komt mijn slechtste moment van de hele Singlehanded (en eigenlijk van al mijn Singlehandeds). De haven is voor de wind in te zeilen, maar ik vertrouw er niet op dat ik in het kommetje bij de veersteiger de zeilen op tijd gestreken zal hebben. Dus is het plan buiten de haven fok en grootzeil te strijken, en dan de fok weer omhoog om de haven in te lopen. Het strijken van de fok gaat prima, maar daarna krijg ik de boot niet meer goed in de wind, en wordt het strijken van het grootzeil net zo’n drama als het hijsen. Tegen de tijd dat alles beneden is, zijn we een heel eind opgeschoven richting het dammetje van de Oostelijke Ras. De fok nu hijsen betekent zekere stranding. Dan toch maar op de motor.

Helaas, het ding heeft sinds gisteravond niet meer gelopen, en is erg koud. Hij start wel, met volgas in de vrijloop, maar als de toeren zakken slaat ‘ie af. Ik krijg ‘m dus niet lopend in de voor- of achteruit. En dat een keer of vijf.

Tegen die tijd raakt het roer het eerste basalt, precies op de oostelijke hoek van de haveningang. Gelukkig gaat het erg rustig, maar blij word ik er niet van. Snel roer en zwaard omhoog. Even later kan ik afstappen en probeer ik de boot met de kop door wind en stroom te duwen. De eerste pogingen leveren niets op, en ik overweeg een greep naar de marifoon. Daar blijkt de veerboot  Koegelwieck al verslag te doen aan de Brandaris, bovendien trekt de combinatie van woodcore-epoxy, basalt en veel pK’s me niet. Na een tijdje is de motor eindelijk warm genoeg om te helpen. Met alle macht probeer ik de boot omhoog en af te duwen, en na een tijdje komt er inderdaad beweging in. De eerste keer blaast de wind ‘m weer terug, maar bij poging twee hou ik wat langer vol tot de stroom voldoende grip heeft, en kan ik met de motor in vol vooruit van de dam wegkomen. “Hij duwt ‘m er zelf af?” meldt de Koegelwieck. En er is ook al een fel oranje bootje in aantocht, dat ik gelukkig niet meer nodig heb. OEFFF!

 

Trillend meer ik af bij een werksteiger, en trek inspectiegaten open om te checken op lekkage. Die lijkt afwezig, dus na het scoren van een stempel op de kaart, veel koffie en een gebakken ei ga ik weer verder, naar Oudeschild.

 

Het is bijna laagwater, zodat zelfs met mijn geringe diepgang het Oude Schuitengat niet bevaarbaar is. Helaas, want nu mag ook ik de Slenk opkruisen. Een baggeraar doet nuttig werk, maar wel dwars in de toch al smalle geul waardoor de breedte van 100 naar 25 meter wordt verkleind. Daarna gaat het kruisen erg voorspoedig en is het eigenlijk wel leuk om de verbaasde gezichten te zien van de scherpe jachten die me voordewinds tegemoet komen. “Een cat kán toch niet kruisen?” zie je ze denken.

 

Tegen de tijd dat ik bij het Inschot ben, heb ik voldoende tijd gehad om me te realiseren dat mijn planning uiterst beroerd is. Een uur na laagwater zit ik op het droogste stuk van de tocht, en ik wilde ook nog een stuk afsteken. Bovendien heb ik vrijwel de hele dag stroom tegen. Het is wel erg begrijpelijk waarom ik bijna niemand tegen kom…

Uiteindelijk staat er voldoende water om een stuk af te steken, en verbaas ik me weer over de drukte op het Wad buiten de geulen. Garnalenvissers, mosselvissers, steekbakens; de omschrijving ‘natuurgebied Waddenzee’ is een relatief begrip. Ik krijg nog wel een drietal pimpelmezen aan boord, die kennelijk denken dat de hoge toon van het windmolentje een poging tot communicatie is. Ze fluiten ‘m in ieder geval opgewekt toe.

 

Bij Oudeschild heb ik het strijken inmiddels (eindelijk) onder de knie: met zeilsnelheid de boot in de wind, dan vlot het grootzeil eraf en vervolgens op de fok richting haven. De motor draait ook al warm.

 

In de luwte van de haven een opschieter langs een binnenvaarder die suikerbieten aan het laden is. Een Grinde gaat net met gehesen zeilen de haven uit. Ik haal een stempel, en vaar een kwartier later weer naar buiten voor een potje kruisen naar Den Oever. Het is nu hoogwater, en boven de Bollen staat voldoende water om een stuk af te kunnen snijden. Tegen de tijd dat ik bij het Visjagersgaatje uitkom, is de Grinde in zicht.

Je kruist bij het Visjagersgaatje een soort trechter in, omzoomd door lichttonnen én blinde boeien (waarom halen ze die dingen niet weg?) Gaandeweg neemt de stroom toe, en ook de wind trekt verder aan tot zo’n 25 knoop. Ik heb geen ruimte voor reven, maar trek wat extra twist in fok en grootzeil om de ergste druk kwijt te raken (wat zijn trimlijnen toch fijn!).

Het is tweeënhalf uur hard werken, met volle concentratie op snelheid, windhoek, dieptemeter en tonnen. De stroom staat goed door: ik vaar vlak langs een rode ton en denk dat ik de groene dus wel op afstand zal passeren, maar zit er vervolgens bijna op. Vlug overstag! Even later, als ik omkijk naar een andere groene boei, zie ik in het maanlicht de Grinde er bijna bovenop varen. Nog net op tijd gaat ‘ie overstag.

Als ik om half elf vastmaak bij de donkere Stevinsluis, heb ik een voldaan gevoel. Dat wordt versterkt als even later blijkt dat ik de Grinde op 10 minuten heb gezet!

 

Dinsdag start ik aan de IJsselmeerkant van de sluis, aan een zuiver lagerwalletje. Ik wil eens proberen of ik met gehesen zeil direct van de lange steiger weg zou kunnen varen, maar dat loopt op niks uit. Dus toch maar met motorgebruik van de steiger af.

Het aandewindse rak naar Enkhuizen gaat voorspoedig. Met een paar slagen arriveer ik drie uur later in Enhuizen; een gemiddelde snelheid van zeven knoop. Na een snelle schutting gaat het richting Volendam ook weer hard. In een surf noteer ik 11.3 knoop!

 

In Volendam staat een groepje mensen me aan te staren. Een oudere Volendammer begrijpt niet dat je zo’n ‘ding’ in je eentje zeilt. Dat terwijl, zo heeft hij zelf proefondervindelijk vastgesteld, de wind tegenwoordig veel harder waait dan 13 jaar geleden! “Als ze vijf Bf zeggen, waait het eigenlijk zes!”, kan ik optekenen. Ik herken het wel; na drie dagen vertellen m’n armen me ook dat het veel harder waait dan ze zeggen!

 

Na Volendam gaat het weer door, nu richting Pampus dat ik om 17.20 rond. In het laatste daglicht vraag ik me af of ik het rif eruit zal halen, maar laat het zitten als de Centrale Post IJsselmeer over NO 6 spreekt. Na een tijdje begint het inderdaad weer met 25 kn te blazen. De golven staan in een hoek ten opzichte van de wind. Over bakboord hobbelt het erg, met twee boegen die tegelijk onder water duiken, terwijl we over stuurboord veel rustiger liggen en veel vaart maken. Om 22.40 maken we vast bij de Houtribsluis. Na een laatste stukje kruisen maak ik om tien voor twaalf vast bij Flevo Marina. YES, rondgezeild!

 

EPILOOG

Met het varen van de Singlehanded wilde ik de boot beter leren kennen, en eindelijk eens een beetje ‘cat-gevoel’ opdoen. Vooraf was ik knap zenuwachtig, en ik voelde me als complete nieuweling.

 

Aan het leren ben ik zeker toegekomen. Het kruisen begin ik nu eindelijk onder de knie te krijgen, en ik merk dat het eigenlijk minder vermoeiend is dan het kruisen op de Vega. Daar stond ik steevast met een pak vol zweet na het kruisen van een smalle geul. Verder vallen de aandewindse kwaliteiten van de Sagitta me zeker niet tegen. Mijn keuzes voor de route hadden beter gekund; als ik op zondag voor Den Oever had gekozen in plaats van Kornwerd, had ik veel minder tegen de stroom in hoeven varen.

 

En zoals altijd was ook het natuurschoon weer overweldigend. De raarste ervaring had ik in het donker op het Visjagersgaatje, waar naast me een vogel de kajuit binnen fladderde. “Hoe krijg ik die er straks weer uit?” vroeg ik me af, maar toen had ‘ie het kennelijk wel gezien en fladderde weer naar buiten.

 

De laars is in vier dagen een maatje gekrompen!